Deinonychus
Deinonychus
Deinonychus
is een geslacht van vleesetendetheropode dinosauriers, behorend tot de Eumaniraptora, dat tijdens het vroege Krijt leefde in het gebied van het huidige Noord-Amerika.De eerste fossielen van Deinonychus werden in 1931 ontdekt door Barnum Brown.
Deinonychus
behoort tot de groep van de dromaeosauridae die nauw verwant is aan de vogels. Deinonychus zelf had veel van een vogel weg. Hij liep op zijn achterpoten, was warmbloedig en had een verenkleed. Aan zijn lange armen zaten lange veren zodat een soort vleugels gevormd werden. Omdat hij ruim drie meter lang was en zestig kilogram zwaar, kon een volwassen deinonychus daarmee niet vliegen maar misschien klommen de jonge dieren in bomen om daaruit in een glijvlucht naar beneden te zeilen. Deinonychus is berucht om zijn sikkelklauwen. De tweede teen van de voet werd steeds opgetrokken gehouden en droeg een kromme scherpe klauw die veel groter was dan die van de andere tenen. Ostrom dacht dat Deinonychus in groepen joeg die grote plantenetende dinosauriërs besprongen om met de sikkelklauwen hun buiken open te scheuren. Tegenwoordig geloven de wetenschappers dat een deinonychus zijn voedsel alleen zocht en de sikkelklauw gebruikte om er een kleinere prooi mee neer te steken. Een door werveluitsteeksels verstijfde staart hielp daarbij het evenwicht te bewaren. Zijn handklauwen en van kleine tanden voorziene kaken werden ook als wapen gebruikt.
Deinonychus
is een vrij grote deinonychosauriër, ongeveer anderhalf à twee maal zo lang als de meeste van zijn verwanten en onder deze alleen duidelijk kleiner.
Deinonychus
heeft de algemene bouw van de deinonychosauriërs: het is een warmbloedige bevederde roofsauriër met vrij korte achterpoten die een opgetrokken grote sikkelklauw dragen aan de tweede teen, lange opvouwbare armen met grote drievingerige handen, een langwerpige kop met grote hersenen en een verstijfde staart.
De schedel van Deinonychus is van geen enkel in verband liggend exemplaar bekend en moet dus gereconstrueerd worden uit losse elementen, wat de grote veranderingen in interpretatie verklaart. Hij is vrij lang, plat en spits waarbij de snuit in een geleidelijke kromme naar het schedeldak buigt.
Aan de achterkant van de schedel heeft de ronde condylus occipitalis, de verbinding met de nek, een vrijwel verticaal lopend achtervlak, wat de kop meer omhoog richt dan bij de meeste theropoden.
De tanden zijn afgeplat, naar achteren gekromd en spits met kartelingen. De tandkroon is iets naar binnen gebogen.
Het leefgebied van Deinonychus kende een vrij warm en droog klimaat met een kort nat seizoen. Het landschap was schaars begroeid met een afwisseling van rivierbossen en varenweiden in de rivierdalen, en halfopen bosschages op heuvelruggen. Deinonychus is nog steeds de grootste bekende theropode uit de Cloverlyformatie.
De Deinonychus
zou een speciale jachttactiek gebruikt moeten hebben om het nog steeds veel grotere dier te doden.
prooi van de zijkant besprongen hebben om zich met zijn lange vingers en handklauwen aan diens rug vast te klampen. Zo hangend zou hij met de achterpoot de sikkelklauw hoog in diens zijde gedreven hebben en daarna met trappende bewegingen het buikvlies van zijn slachtoffer van boven naar beneden opengescheurd totdat de ingewanden uit de buikholte vielen. Het massale bloedverlies en de resulterende shock, de pijn en angst zouden de prooi daarna snel hebben uitgeschakeld.