Gastonia
Gastonia
Gastonia
is een uitgestorven geslacht van plantenetende Ornithischische Dinosauriers, behorend tot de Ankylosauria, dat tijdens het Vroeg-Krijt leefde in het gebied van het huidige Noord-Amerika.
Begin jaren negentig werden in de Gaston Quarry in Grand County, Utah, fossielen opgegraven van een dinosauriër. In 1998 werden die door een van de opgravers, James Krikland benoemd en beschreven als de typesoort Gastonia burgei. De geslachtsnaam en de soortaanduiding eren de oorspronkelijke ontdekker uit 1989 Robert Gaston en museumdirecteur Donald Burge.
Eind twintigste eeuw zijn verschillende botten gecombineerd tot een skeletopstelling, de eerste van een zo basale ankylosauriër. Hierbij werden van de originele botten afgietsels gemaakt in Polyurethaan waarbij werd gecorrigeerd voor verwringing en ontbrekende elementen werden aangevuld.
Gastonia
is een middelgrote ankylosauriër. Kirkland dacht in 1998 dat het dier zes meter lang was. In 2010 schatte Gregory S. Paul de lichaamslengte op vijf meter en het gewicht op 1,9 ton.
Het dier had sterke, zeer korte poten. De kop is opvallend klein en de nek vrij lang. De romp is extreem afgeplat en verbreed, meer nog dan bij verwante soorten. Het lichaam is bedekt door beenplaten, stekels en beenschubben. Zijn pantser was voor Carnivoren een schier onneembare vesting. De kop was bezet met meerdere stekels, terwijl dikke beenplaten de nek beschermden. Daarbij stonden op zijn rug talrijke stekels. De flanken werden eveneens door beenplaten en stekels beschermd. Het dier had een hoornsnavel. De daar achter gelegen kaakdelen waren bezet met kleine tanden, die echter niet dienden om het plantaardige voedsel te vermalen, slechts het te verknippen. Waarschijnlijk was het dier voor de verdere vermaling aangewezen op het doorslikken van de zogenaamde maagstenen. De eigenlijke vertering vond plaats door Bacterien in de enorme buikholte.
De schedel is driehoekig. Door een langwerpige, iets spitse snuit is de schedel langer dan breed.
De schedel heeft in zijaanzicht een bol profiel maar hangt van voren niet sterk af. In het midden heeft de tandeloze bovensnavel een brede, gelijkmatig gekromde uitsparing. De neusgaten zijn erg groot, staan naar bezijden gericht en reiken ver naar achter.
De halswervels hebben erg korte doornuitsteeksels. De doornuitsteeksels van de achterste rug zijn hoger maar blijven plaatvormig, korter dan lang. Er zijn drie echte sacrale wervels in het Heiligbeen; erachter is een caudosacrale wervel "ingevangen". De doornuitsteeksels van de drie sacrale wervels zijn even hoog als die van de rug en nauw aangesloten: het heiligbeen buigt naar achteren iets omlaag maar de doornuitsteeksels blijven een ononderbroken plaat vormen door zich bovenaan te verbreden.
Zoals alle ankylosauriërs heeft Gastonia een soortspecifiek huidpantser, bestaande uit Osteodermen, huidverbeningen die geen deel uitmaken ban het eigenlijke skelet.
Het pantser om de nek vormt halsbergen, gedeeltelijk omsluitende beenringen. Daarvan zijn er minstens twee. De achterste nekring lijkt in het midden niet verbonden te zijn en dus eigenlijk te bestaan uit twee losse segmenten. Iedere segment bestaat uit een enkele beenschub met aan de zijkant een naar achteren gerichte korte scherpe nauwe stekel. Dit dekt de zijkanten van de nek niet en dus gaat het in totaal eigenlijk meer om een "kwartring" dan een "halfring". De schubben zijn aan hun binnenkant wat asymmetrisch hol. Hun buitenkant draagt een lage kiel.
Naast zulke meer stekelvormige osteodermen zijn er ook aangetroffen in de vorm van rechthoekige platen met een kiel aan de buitenste bovenzijde. Hiervan vermoedde Kirkland dat ze op de nek of schouder lagen, als een meer continue bedekking. Druppelvormige osteodermen met een punt nabij het stompe eind zouden rijen lagere platen gevormd kunnen hebben. De grootste daarvan hebben een lengte van 225 millimeter. Meer symmetrisch gevormde lage osteodermen zouden op de bovenkant van de staart gelegen hebben.
Een speciale bescherming ligt op het bekken. Daar bevindt zich een groot continu heupschild, de hele achterzijde van de romp bedekkend, bestaande uit tot een stijf geheel vergroeide kleinere beenschubben.
Gastonia
leefde in halfbeboste gebieden, waar open stukken afgewisseld werden door rivierbossen, waar het zich tegoed deed aan bodemplanten. Het klimaat was erg droog met een kort nat seizoen.
Wat betreft het verdere lichaamspantser volgde Kirkland de gangbare interpretatie dat dit diende als verdediging tegen roofsauriërs, in dit geval dus theropoden. Die verdediging zag hij ten dele als actief. De horizontale stekels aan de zijranden zouden door een zijwaartse beweging van de staart geduchte klappen hebben kunnen uitdelen.
Van ankylosauriërs wordt vaak aangenomen dat het solitair levende dieren waren, die gezien hun korte poten niet in kudden konden trekken, maar de kennelijke grote populatiedichtheid van Gastonia en het feit dat minstens vijf individuen bij elkaar zijn gevonden lijkt dit althans voor deze soort te weerspreken.